B 2324-0303 Lezingen 3 maart 2024 (3e zondag veertigdagentijd)

Bijbelkennis

1e Lezing: Exodus 20, 1-17 of 20, 1-3.7-8.12-17

1 Toen sprak God al de woorden die hier volgen. 

2`Ik ben Jahwe uw God, die u heb weggeleid uit Egypte, het slavenhuis.  

3 Gij zult geen andere goden hebben, ten koste van Mij.  

4 Gij zult geen godenbeelden maken, geen afbeelding van enig wezen boven in de hemel, beneden op de aarde of in de wateren onder de aarde.  

5 Gij zult u voor hen niet ter aarde buigen en hun geen goddelijke eer bewijzen; want Ik, Jahwe uw God, Ik ben voor hen die Mij haten een jaloerse God die de schuld van de vaders wreekt op hun kinderen, tot het derde en vierde geslacht,  

6 maar voor hen die Mij liefhebben en mijn geboden onderhouden een God die goedheid bewijst tot aan het duizendste geslacht.  

7 Gij zult de naam van Jahwe uw God niet lichtvaardig gebruiken; want Jahwe laat degenen die zijn naam lichtvaardig gebruiken niet ongestraft.  

8 Denk aan de sabbat; die moet heilig voor u zijn.  

9 Zes dagen kunt gij werken en alle arbeid verrichten.  

10 Maar de zevende dag is de sabbat voor Jahwe uw God. Dan moogt gij geen enkele arbeid verrichten: gij zelf niet, uw zoon niet, uw dochter niet, uw slaaf niet, uw slavin niet, uw dieren niet, zelfs niet de vreemdeling die bij u woont.  

11 In zes dagen immers heeft Jahwe de hemel, de aarde, de zee met al wat er in is, gemaakt. Maar de zevende dag heeft Hij gerust en zo de sabbat gezegend en tot een heilige dag gemaakt.  

12 Eer uw vader en uw moeder. Dan zult gij lang leven op de grond die Jahwe uw God u schenkt.  

13 Gij zult niet doden.  

14 Gij zult geen echtbreuk plegen.  

15 Gij zult niet stelen.  

16 Gij zult tegen uw naaste niet leugenachtig getuigen.  

17 Gij zult uw zinnen niet zetten op het huis van uw naaste; gij zult uw zinnen niet zetten op de vrouw van uw naaste, niet op zijn slaaf, zijn slavin, zijn rund of zijn ezel, op niets wat hem toebehoort.


Psalm 19

1 Voor de koorleider.
Een psalm van David.
2 De hemel verkondigt de majesteit Gods,
het zwerk meldt het werk zijner handen.
3 De dag heft zijn roep tot de dag,
de nacht aan de nacht zegt de mare.
4 Geen spreken verluidt er, geen woorden,
geen taal voor het oor te verstaan;
5 maar hun maning vaart over het aardrijk,
tot het einde der wereld hun aanroep.
En Hij schiep daar een tent voor de zon.
6 Hij verschijnt: als een bruidegom
die zijn bruidsvertrek uit komt getreden,
een held stralend – zo wil hij zijn baan gaan.
7 Van de hemelrand af is zijn opgang,
en zijn omloop keert tot de randen.
Niets is voor zijn lichtgloed verborgen.
8 De wet van Jahwe is volmaakt:
en behoedt de ziel voor verdwalen,
Jahwe’s getuigenis waarachtig,
het schenkt onwetenden wijsheid;
9 wat Jahwe bepaalt – dat is recht,
een verheugenis is het des harten;
het gebod van Jahwe onaantastbaar:
het schept verheldering van ogen.
10 Het woord van Jahwe – het is feilloos,
standhoudend in eeuwigheid;
Jahwe’s rechtsregelen zijn waarheid,
rechtvaardig is heel hun bestel.
11 Kostbaarder dit alles dan goud
een schat van het edelste goud,
en te proeven zoeter dan honing,
dan honing de raten ontvloeiend.
12 Ook uw knecht laat zich hierdoor vermanen;
rijk geloond worden die dit betrachten.
13 Doch afdwalingen – wie onderscheidt ze?
de ongewetene scheld ze mij kwijt.
14 Wil uw knecht ook voor hoogmoed bewaren:
nimmer krijge die over mij macht!
Zo zal ik dan zijn ongeschonden,
van vele overtredingen vrij.
15 Laat welgevallig zijn de woorden van mijn mond
en wat mijn hart bepeinst
nu het verschijnt voor u, Jahwe, mijn rots, mijn losser. 


2e Lezing: 1 Korintiërs 1, 22-25

22 Want Joden eisen wonderen, heidenen verlangen wijsheid. 

23vMaar wij verkondigen een gekruisigde Christus, voor de Joden een aanstoot, voor de heidenen een dwaasheid,  

24 maar voor hen die geroepen zijn, joden zowel als heidenen, is Hij Gods kracht en Gods wijsheid.  

25 Want de dwaasheid van God is wijzer dan de mensen, en de zwakheid van God is sterker dan de mensen.


Evangelie: Joh. 2, 13-25

TEMPELREINIGING
13 Toen het paasfeest der Joden nabij was, ging Jezus op naar Jeruzalem.

14 In de tempel trof Hij de verkopers van runderen, schapen en duiven aan en ook de geldwisselaars, die daar zaten. 

15 Hij maakte een gesel, dreef ze allemaal uit de tempel, ook de schapen en de runderen; het kleingeld van de wisselaars veegde Hij van de tafels en wierp die omver. 

16 En tot de duivenhandelaars zei Hij: “Weg met dit alles! Maakt van het huis van mijn Vader geen markthal!” 

17 Zijn leerlingen herinnerden zich dat er geschreven staat: De ijver voor Uw huis zal mij verteren. 

18 De Joden richtten zich tot Hem met de woorden: “Wat voor teken kunt Gij ons laten zien, dat Gij dit doen moogt?”  

19 Waarop Jezus hun antwoordde: “Breekt deze tempel af en in drie dagen zal Ik hem doen herrijzen.”  

20 Maar de Joden merkten op: “Zesenveertig jaar is aan deze tempel gebouwd; zult Gij hem dan in drie dagen doen herrijzen?”  

21 Jezus echter sprak over de tempel van zijn lichaam.

22 Toen Hij dan ook verrezen was uit de doden, herinnerden zijn leerlingen zich dat Hij dit gezegd had, en geloofden in de Schrift en in het woord dat Jezus gesproken had.  

23 Terwijl Hij bij gelegenheid van het paasfeest in Jeruzalem was, begonnen er velen zijn in Naam te geloven bij het zien van de tekenen die Hij deed.  

24 Maar Jezus van zijn kant had geen vertrouwen in hen, omdat Hij allen kende.  

25 Hij wist wat er in de mens stak en daarom was het niet nodig dat iemand Hem over de mens inlichtte.