B 2324-1003 Lezingen 10 maart 2024 (4e zondag veertigdagentijd)

Bijbelkennis

1e Lezing:  2 Kronieken 36, 14-16.19-23

14 Ook de voornaamste priesters en het volk zelf vielen in groten getale af; ze bedreven alle gruweldaden der heidenen en ontwijdden de tempel die Jahwe geheiligd had.  

15 Jahwe, de God van hun vaderen, werd niet moe hun telkens weer gezanten te sturen, want Hij had medelijden met zijn volk en zijn woonplaats.

16 Maar ze overlaadden de gezanten van God met smaad, sloegen hun waarschuwingen in de wind, en spotten met de profeten, zodat Jahwe’s toorn wel onverbiddelijk moest neerkomen op zijn volk.

en

19 Zij staken de tempel in brand, braken de muur van Jeruzalem af, en alle grote gebouwen van de stad lieten zij in vlammen opgaan, zodat alle kostbaarheden verloren gingen.  

20 Allen die aan het zwaard ontkomen waren, liet hij naar Babel in ballingschap wegvoeren; ze moesten hem en zijn zonen als slaven dienen, totdat het Perzische rijk aan de macht kwam.  

21 Zo ging het woord dat Jahwe door Jeremia gesproken had in vervulling: ‘Het land zal zijn sabbatjaren vergoed krijgen!’ Het land bleef al die tijd braak liggen en rustte uit, zeventig volle jaren lang.  

22 In het eerste regeringsjaar van Kores, de koning van Perzië, liet Jahwe de voorspelling die hij door Jeremia gedaan had in vervulling gaan. Hij gaf Kores, de koning van Perzie, in om in heel zijn koninkrijk een boodschap af te kondigen en brieven rond te sturen met de volgende inhoud:  

23 ‘Zo spreekt Kores, de koning van Perzie: Jahwe, de God des hemels, heeft mij alle koninkrijken der aarde geschonken. Hij heeft mij opgedragen voor Hem een tempel te bouwen in Jeruzalem in Juda. Laten al degenen onder u die tot zijn volk behoren onder de hoede van Jahwe, hun God, terugkeren.’


Psalm 137

1 Aan de stromen van Babylon daar zaten wij neer, en wij schreiden wanneer wij dachten aan Sion.  

2 Aan de populieren rondom hadden wij onze harpen gehangen.  

3 Want daar vroegen onze ontvoerders van ons dat wij zouden zingen, vroegen zij die ons kwelden muziek: ‘zingt ons een van die liederen van Sion!’  

4 Hoe kunnen wij zingen het lied van Jahwe op vreemde grond?  

5 Als ik u, Jeruzalem, vergeet, dat begeve mij mijn rechterhand,  

6 dan verstomme mijn tong in mijn mond, als ik uwer niet blijf gedenken, als Jeruzalem ik niet uithef hoog boven de kroon mijner vreugde.  

7 Reken toe, Heer, de zonen van Edom de dag van Jeruzalem, hoe zij riepen: ‘Haal neer, haal neer, tegen de grond ermee!’  

8 Dochter Babels, gij, straks verwoest, geprezen die u vergeldt wat gij bij ons aan hebt gericht.  

9 Geprezen die grijpt en verplettert uw kinderen tegen de rots! 


2e Lezing: Effesiërs 2, 4-10

4 Maar God, die rijk is aan erbarming, heeft wegens de grote liefde waarmee Hij ons heeft liefgehad,  

5 ons met Christus ten leven gewekt, hoewel wij dood waren door onze zonden; aan zijn genade dankt gij uw redding.  

6 En Hij heeft ons samen met Hem doen opstaan en zetelen in de hemelen, in Christus Jezus,  

7 om de naderbij komende eeuwen de overgrote rijkdom van zijn genade te tonen door zijn goedheid jegens ons in Christus Jezus.  

8 Ja, aan die genade dankt gij uw heil, door het geloof; niet aan uzelf, Gods gave is het;  

9 niet aan uw prestaties, niemand mag zich verhovaardigen.  

10 Gods werk zijn wij, geschapen in Christus Jezus, om in ons leven de goede daden te realiseren die God voor ons al bereid heeft. 


Evangelie: Johannes 3, 14-21

14 En deze Mensenzoon moet omhoog worden geheven, zoals Mozes eens de slang omhoog hief in de woestijn,  

15 opdat eenieder die gelooft in Hem eeuwig leven zal hebben.  

16 Zozeer immers heeft God de wereld liefgehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon heeft gegeven, opdat al wie in Hem gelooft niet verloren zal gaan, maar eeuwig leven zal hebben.  

17 God heeft zijn Zoon niet naar de wereld gezonden om de wereld te oordelen, maar opdat de wereld door Hem zou worden gered.  

18 Wie in Hem gelooft, wordt niet geoordeeld, maar wie niet gelooft, is al veroordeeld, omdat hij niet heeft geloofd in de Naam van de eniggeboren zoon van God.  

19 Hierin bestaat het oordeel: het licht is in de wereld gekomen, maar de mensen beminden de duisternis meer dan het licht, omdat hun daden slecht waren.  

20 Ieder die slecht handelt, heeft een afschuw van het licht en gaat niet naar het licht toe uit vrees dat zijn werken openbaar gemaakt worden.  

21 Maar wie de waarheid doet, gaat naar het licht, opdat van zijn daden moge blijken dat zij in God zijn gedaan.”