B 2324-1703 Lezingen 17 maart 2024 (5e zondag veertigdagentijd)

Bijbelkennis

1e Lezing: Jeremia 31, 31-34

31 Er komt een tijd – godsspraak van Jahwe – dat Ik met Israël en Juda een nieuw verbond sluit;  

32 geen verbond zoals Ik met hun voorvaderen gesloten heb, toen Ik hen bij de hand heb genomen om hen uit Egypte te leiden. Want dit verbond hebben zij verbroken, ofschoon Ik hun meester was – godsspraak van Jahwe -.  

33 Dit is het nieuwe verbond dat Ik in de toekomst met Israël sluit: Ik schrijf mijn wet hun binnenste, Ik grif ze in hun hart. Ik zal hun God, en zij zullen mijn volk zijn.  

34 Dan hoeft niemand een ander nog voor te houden: `Leer Jahwe kennen.’ Want iedereen, groot en klein, kent Mij al – godsspraak van Jahwe -. Ik vergeef hun misstappen, Ik denk niet meer aan hun zonden.


Psalm 51

1 Voor de koorleider. Een psalm van David.  

2 Toen de profeet Natan bij hem was geweest, omdat hij tot Batseba was gegaan.  

3 Wees mij, God, in uw goedheid genadig, neem in uw oneindig erbarmen mijn overtredingen weg.  

4 Zuiver mij geheel van mijn zonde, reinig mij van wat ik misdeed.  

5 Want ik ben mij bewust dat ik schuld heb: steeds ziet wat ik begaan heb mij aan;  

6 tegen U, U alleen was mijn zonde, Gij doorziet het kwaad dat ik deed. Hoe Gij vonnist: Gij zijt rechtvaardig, onaantastbaar in uw gericht. 

7 Zie, als zondig mens ben ik geboren, in die schuld bij mijn moeder verwekt;  

8 waarheid eist Gij – zie! – tot op de bodem, geeft mij inzicht waar ik mij verberg.  

9 Raak met hysop mij aan: ik zal rein zijn, maak mij smetteloos: witter dan sneeuw,  

10 spreek mij weer van de volheid der vreugde – en mijn kracht die Gij brak springt omhoog.  

11 Wend uw aangezicht af van mijn zonden, al wat ik beging delg het uit;  

12 God, herschep mijn hart, maak het zuiver, geef mijn geest, diep in mij, nieuw bestand;  

13 verban mij niet: ver van uw aanschijn, noch onttrek mij uw heilige geest.  

14 Hergeef mij het geluk om uw heil, laat bereide gezindheid mijn kracht zijn:  

15 want dan wijs ik verdoolden uw wegen, schuldigen vinden de weg tot U terug. 

16 Bloedbevlekt ben ik – God, neem het van mij! dat ik jubelend uw vrijspraak mag melden:  

17 Heer, leg Gij mij het woord op de lippen en mijn mond verkondigt uw lof.  

18 Ik weet: offers zult Gij niet verkiezen, bracht ik brandoffers – Gij wees ze af;  

19 mijn offer aan God: mijn berouw, een berouwvol en nederig hart zult Gij, God, niet als te gering zien.  

20 Verleen Sion, behaagt het U, voorspoed; bouw Jeruzalems muren weer op.  

21 Dan zult Gij genadig aanvaarden offers U gebracht naar den eis, offerdieren verteerd door het vuur, en leidt men, om brandoffer te zijn, jonge stieren tot uw altaren. 


2e Lezing: Hebreeën 5, 7-9

7 In de dagen van zijn sterfelijk leven heeft Hij onder luid geroep en geween gebeden en smekingen opgedragen aan God die Hem uit de dood kon redden. Om zijn vroomheid is Hij verhoord:  

8 hoewel Hij Gods Zoon was, heeft Hij in de school van het lijden gehoorzaamheid geleerd;  

9 en toen Hij het einde had bereikt, is Hij voor allen die Hem gehoorzamen oorzaak geworden van eeuwige heil,  

10 door God uitgeroepen tot hogepriester op de wijze van Melchisedek.


Evangelie: Johannes 12, 20-33

JEZUS EN DE GRIEKEN
20 Onder degenen die bij gelegenheid van het feest optrokken ter aanbidding waren ook enige Grieken.  

21 Dezen nu klampten Filippus van Betsaïda in Galilea aan en vroegen hem: “Heer, wij zouden Jezus graag spreken.”  

22 Filippus ging het aan Andreas vertellen en tenslotte brachten Andreas en Filippus de boodschap aan Jezus over.  

23 Jezus antwoordde hun: “Het uur is gekomen, dat de Mensenzoon verheerlijkt wordt.  

24 Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: als de graankorrel niet in de aarde valt en sterft, blijft hij alleen: maar als hij sterft, brengt hij veel vrucht voort.  

25 Wie zijn leven bemint, verliest het, maar wie zijn leven in deze wereld haat, zal het ten eeuwigen leven bewaren.  

26 Wil iemand Mij dienen, dan moet hij Mij volgen; waar Ik ben, daar zal ook mijn dienaar zijn. Als iemand Mij dient, zal de Vader hem eren.  

27 Nu is mijn ziel ontroerd. Wat moet ik zeggen? Vader, red Mij uit dit uur? Maar daarom juist ben Ik tot aan dit uur gekomen.  

28 Vader, verheerlijk uw Naam!” Toen kwam er een stem vanuit de hemel: “Ik heb Hem verheerlijkt en zal Hem wederom verheerlijken.”  

29 Het volk dat erbij stond te luisteren zei dat het gedonderd had. Anderen zeiden: “Een engel heeft tot Hem gesproken.”  

30 Maar Jezus sprak: “Niet om Mij was die stem, maar om u.  

31 Nu heeft er een oordeel over deze wereld plaats, nu zal de vorst dezer wereld worden buitengeworpen;  

32 en wanneer Ik van de aarde zal zijn omhooggeheven, zal Ik allen tot Mij trekken.”  

33 Hiermee duidde Hij aan, welke dood Hij zou sterven.