1e Lezing: Leviticus 13, 1-2.45-46
1 Jahwe sprak tot Mozes en Aäron:
2 Heeft iemand een gezwel, uitslag of een vlek op zijn huid en het gaat lijken op huidziekte, dan moet men hem bij de priester Aäron of bij een priester van diens geslacht brengen.
en
45 Degene die aan huidziekte lijdt, moet in gescheurde kleren lopen en zijn haren los laten hangen; hij moet zijn baard bedekken en roepen: `Onrein, onrein!’
46 Zolang de ziekte duurt is hij onrein; hij moet apart wonen en buiten het kamp blijven.
Psalm 32
1 Van David. Een compositie. Zalig wiens overtreding vergeven, wiens zonde uitgewist is;
2zalig de mens wien de Heer niet meer toerekent wat is misdreven, in wiens hart niets heimelijks huist.
3 Want zolang ik zweeg, teerde mijn kracht weg, mijn snikken brak los, elke dag;
4 dag en nacht bleef uw hand op mij wegen: ik verschrompelde tot in het merg, of mij midzomerhitte verschroeid had.
5 Tot ik U mijn zonde bekend heb, mijn kwaad niet langer verzweeg, wist: de Heer biecht ik mijn overtreding. Toen vergaaft Gij mijn zonde, mijn schuld.
6 Daarom bidde tot U wie gelooft ten tijde dat hij zich belaagd weet; dan, hoe dreigend het water ook wast, hem vermag het niet te bereiken.
7 Gij, mijn schutse, ontheft mij van druk, bevrijding schept Gij rondom mij.
8 Inzicht geef Ik u, onderrichting, omtrent de weg die gij gaan moet. Ik geef raad. Mijn oog is op u.
9 Weest daarom niet als een paard, niet een redeloos muildier gelijk; men moet met toom en met bit zijn koppigheid weten te breken. Want anders komt het u te na!
10 Slagen talloos wachten wie kwaad zoekt, doch wie zijn rust weet in de Heer, hem zal Gods genade omgeven.
11 Verblijdt u: want Hij is de Heer. Zingt, vromen, Hem van uw vreugde, zingt, oprechten van hart, uw vervoering!
2e Lezing: 2 Korintiërs 10, 31 – 11, 1
31 Of gij dus eet of drinkt, of wat gij ook doet, doet alles ter ere Gods.
32 Geeft geen aanstoot, noch aan Joden noch aan heidenen noch aan Gods kerk;
33 ook ik tracht allen zoveel mogelijk ter wille te zijn, en zoek niet mijn eigen voordeel maar dat van de gemeenschap, opdat allen gered worden.
1 Weest mijn navolgers, zoals ik het ben van Christus.
Evangelie: Marcus 1, 40-45
GENEZING VAN EEN MELAATSE
40 Er kwam eens een melaatse bij Hem die op zijn knieën viel en Hem smeekte: ‘Als Gij wilt, kunt Gij mij reinigen.’
41 Door medelijden bewogen stak Hij de hand uit en raakte hem aan en sprak tot hem: ‘Ik wil, word rein.’
42 Terstond verdween de melaatsheid en was hij gereinigd.
43 Terwijl Hij hem wegstuurde, vermaande Hij op strenge toon:
44 ‘Zorg ervoor dat ge aan niemand iets zegt, maar ga u laten zien aan de priester en offer voor uw reiniging wat Mozes heeft voorgeschreven, om ze het bewijs te leveren.’
45 Eenmaal vertrokken begon de man zijn verhaal overal in het openbaar te vertellen en ruchtbaarheid aan de zaak te geven, met het gevolg, dat Jezus niet meer openlijk in de stad kon komen, maar buiten op eenzame plaatsen verbleef. Toch kwamen de mensen van alle kanten naar Hem toe.