B 2324-1402 Lezingen 14 februari 2024 (Aswoensdag)

Bijbelkennis

1e Lezing: Joël 2,12-18

12 Maar ook nu nog luidt de godsspraak van Jahwe: ‘Keert tot Mij terug, van ganser harte, met vasten, met geween en met rouwklacht.’  

13 Scheurt uw hart en niet uw kleren, keert terug tot Jahwe, uw God, want genadig is Hij en barmhartig, lankmoedig en vol liefde, en Hij heeft spijt over het onheil.  

14 Wie weet, keert Hij terug en krijgt Hij spijt en laat dan zegen achter zich, een meeloffer en een plengoffer voor Jahwe, uw God!  

15 Blaast de bazuin op de Sion, kondigt een heilige vastentijd af, roept een plechtige samenkomst bijeen!  

16 Verzamelt het volk, belegt een heilige bijeenkomst, brengt de ouderlingen samen en verzamelt ook de kinderen en de zuigelingen; laat de bruidegom zijn kamer verlaten en de bruid haar bruidsvertrek.  

17 Laat tussen de voorhal en het altaar de priesters, die de dienst van Jahwe verrichten, wenen en zeggen: ‘Spaar uw volk, Jahwe, laat niet met uw erfdeel spotten, laat niet de heidenen het overheersen. Moet men onder de volken zeggen: Waar blijft hun God?’  

18 Toen is Jahwe voor zijn land opgekomen en heeft Hij zijn volk gespaard.


Psalm 51

1 Voor de koorleider. Een psalm van David. 

2 Toen de profeet Natan bij hem was geweest, omdat hij tot Batseba was gegaan.  

3 Wees mij, God, in uw goedheid genadig, neem in uw oneindig erbarmen mijn overtredingen weg.  

4 Zuiver mij geheel van mijn zonde, reinig mij van wat ik misdeed.  

5 Want ik ben mij bewust dat ik schuld heb: steeds ziet wat ik begaan heb mij aan;  

6 tegen U, U alleen was mijn zonde, Gij doorziet het kwaad dat ik deed. Hoe Gij vonnist: Gij zijt rechtvaardig, onaantastbaar in uw gericht.  

7 Zie, als zondig mens ben ik geboren, in die schuld bij mijn moeder verwekt;  

8 waarheid eist Gij – zie! – tot op de bodem, geeft mij inzicht waar ik mij verberg.  

9 Raak met hysop mij aan: ik zal rein zijn, maak mij smetteloos: witter dan sneeuw,  

10 spreek mij weer van de volheid der vreugde – en mijn kracht die Gij brak springt omhoog.  

11 Wend uw aangezicht af van mijn zonden, al wat ik beging delg het uit;  

12 God, herschep mijn hart, maak het zuiver, geef mijn geest, diep in mij, nieuw bestand;  

13 verban mij niet: ver van uw aanschijn, noch onttrek mij uw heilige geest.  

14 Hergeef mij het geluk om uw heil, laat bereide gezindheid mijn kracht zijn:  

15 want dan wijs ik verdoolden uw wegen, schuldigen vinden de weg tot U terug.  

16 Bloedbevlekt ben ik – God, neem het van mij! dat ik jubelend uw vrijspraak mag melden:  

17 Heer, leg Gij mij het woord op de lippen en mijn mond verkondigt uw lof.  

18 Ik weet: offers zult Gij niet verkiezen, bracht ik brandoffers – Gij wees ze af;  

19 mijn offer aan God: mijn berouw, een berouwvol en nederig hart zult Gij, God, niet als te gering zien.  

20 Verleen Sion, behaagt het U, voorspoed; bouw Jeruzalems muren weer op.  

21Dan zult Gij genadig aanvaarden offers U gebracht naar den eis, offerdieren verteerd door het vuur, en leidt men, om brandoffer te zijn, jonge stieren tot uw altaren. 


2e Lezing: 2 Korintiërs 5, 20-6, 2

20 Wij zijn dus gezanten van Christus, God roept u op door ons woord. Wij smeken u in Christus’ naam: laat u met God verzoenen!  

21 Hem die geen zonde heeft gekend, heeft God voor ons tot zonde gemaakt, opdat wij door Hem Gods eigen heiligheid zouden worden.

WERK EN LIJDEN VAN DE APOSTEL
1 Als Gods medewerkers sporen wij u aan: zorg dat ge zijn genade niet tevergeefs ontvangt.  

2 Hij zegt immers: Op de gunstige tijd heb Ik u verhoord, op de dag van het heil ben Ik u te hulp gekomen. Nu is er die gunstige tijd, vandaag is het de dag van het heil. 


Evangelie: Matteüs 6, 1-6.16-18

AALMOES
1 Denkt er om: beoefent uw gerechtigheid niet voor het oog van de mensen om de aandacht te trekken; anders hebt gij geen recht op loon bij uw Vader die in de hemel is.  

2 Wanneer gij dus een aalmoes geeft, bazuin het dan niet voor u uit, zoals de huichelaars doen in de synagoge en op straat, opdat zij door de mensen geprezen worden. Voorwaar Ik zeg u: Zij hebben hun loon al ontvangen.  

3 Als gij een aalmoes geeft, laat uw linkerhand dan niet weten, wat uw rechter doet,  

4 opdat uw aalmoes in het verborgene blijve en uw Vader, die in het verborgene ziet, zal het u vergelden. 

GEBED
5 Wanneer gij bidt, gedraagt u dan niet als de schijnheiligen, die graag in de synagogen en op de hoeken van de straten staan te bidden om op te vallen bij de mensen; voorwaar Ik zeg u: Zij hebben hun loon al ontvangen!  

6 Maar als gij bidt, ga dan in uw binnenkamer, sluit de deur achter u en bidt tot uw Vader die in het verborgene is en uw Vader die in het verborgene ziet, zal het u vergelden.

VASTEN
16 Wanneer gij vast, zet dan geen somber gezicht zoals de schijnheiligen; zij verstrakken hun gezicht om de mensen te tonen dat zij aan het vasten zijn. Voorwaar, Ik zeg u: Zij hebben hun loon al ontvangen.  

17 Maar als gij vast, zalft dan uw hoofd en wast uw gezicht,  

18 om niet aan de mensen te laten zien dat gij vast, maar vast voor uw Vader die in het verborgene is en uw Vader die in het verborgene ziet, zal het u vergelden.