B 2324-1401 Lezingen 14 januari 2024 (2e zondag door het jaar)

Bijbelkennis

1e Lezing: 1 Samuel 3, 3b-10.19

3 De lamp van God was nog niet gedoofd en Samuël lag te slapen in het heiligdom van Jahwe, waar de ark van God stond.  

4 Toen riep Jahwe: `Samuël!’ Samuël antwoordde: `Hier ben ik.’  

5 Hij liep haastig naar Eli en zei: `Hier ben ik. U hebt mij toch geroepen?’ Maar Eli antwoordde: `Ik heb niet geroepen; ga maar weer slapen.’ En hij ging en legde zich te slapen.  

6 Toen riep Jahwe opnieuw: `Samuël!’ Samuël stond op, ging naar Eli en zei: `Hier ben ik. U hebt mij toch geroepen?’ Eli antwoordde: `Ik heb niet geroepen, mijn jongen; ga maar weer slapen.’  

7 Samuël kende Jahwe nog niet: een woord van Jahwe was hem nog nooit geopenbaard.  

8 En weer riep Jahwe Samuël; nu voor de derde maal. Samuël stond op, ging naar Eli en zei: `Hier ben ik. U hebt mij toch geroepen?’ Toen begreep Eli dat het Jahwe was die de jongen riep.  

9 En hij zei tot Samuël: `Ga slapen, en mocht Hij je roepen dan moet je zeggen: Spreek, Jahwe, uw dienaar luistert.’ Samuël ging dus weer op zijn gewone plaats slapen.  

10 Toen kwam Jahwe bij hem staan en riep, evenals de vorige malen: `Samuël, Samuël!’ En Samuël antwoordde: `Spreek, uw dienaar luistert.’ 

 

19 Samuël groeide op; Jahwe was met hem en liet niet een van zijn woorden onvervuld.


Psalm: 40

1 Voor de koorleider. Van David. Een psalm.  

2 Ik heb de Heer vurig verbeid: toen boog Hij zich over tot mij, Hij verhoorde mijn roepen om hulp  

3 en trok mij uit de groeve des doods, uit het slijk van dit zuigend moeras; Hij zette mijn voeten op rotsgrond, heeft mijn schreden vastheid gegeven.  

4 Hij gaf mij een nieuw lied in de mond: de lofzang voor wie onze God is. O, mocht elk dit verstaan in ontzag, op de Heer zich leren verlaten:  

5 want gelukkig de man die voorgoed op de Heer zijn vertrouwen gegrond heeft, zich niet bij zelfverzekerden schaart, noch bij wie zich verliezen in leugens.  

6 Hoe ontelbaar, Heer onze God, zijn de wonderen die Gij verricht hebt, uw bestemmingen om onzentwille; uw grootheid is onvergelijkelijk: wilde ik die onthullen met woorden, het was boven de macht van mijn taal.  

7 Gij die offers afwees en geschenken hebt mijn dove oren geopend: brand – en zondoffers zeggen U niets.  

8 Toen heb ik gesproken: ‘hier ben ik. Mij geldt wat in de boekrol vervat is:  

9 God, uw wil te doen is mijn vreugde, uw wet is binnenin mij gegrift.’  

10 Bode van uw gerechtigheid ben ik waar de schare tesamengestroomd is; zie, mijn lippen hield ik niet gesloten: Gij, Heer, Gij weet dit van mij.  

11 Uw gerechtigheid – haar heb ik nimmer in het eigen hart weggeborgen: ik verkondig uw trouw, uw verlossing, zwijg niet van uw genade, uw waarheid, waar de velen bijeen zijn vergaderd.  

12 Heer, ontzeg mij dan niet uw ontferming: mogen uw genade, uw waarheid mij behoeden te allen tijde,  

13 want rondom sluiten rampen mij in – zij worden welhaast ontelbaar; door mijn zonden word ik achtervolgd, hen aan te zien niet bij machte; talloos – mijn hoofdharen te boven. En mijn hart vertwijfelt in mij.  

14 Heer, behage het U mij te redden, Heer, kom mij haastig te hulp.  

15 Laat beschaamd staan, bewust van hun schande, die het hadden gemunt op mijn leven, geef Gij de smadelijke aftocht van wie op mijn ongeluk hoopten,  

16 mogen zelf zich verschuilen, vernederd, die schateren: ‘raak! die is raak!’  

17 Wacht geluk en vreugde in U niet elk wiens hart naar u uitgaat? Het woord’ grootmachtig is God’ mogen telkendage herhalen zij die verbeiden uw heil.  

18 Ik ben zo ellendig, zo arm – Heer, wil aan mij denken. Mijn hulp zijt Gij, mijn bevrijder: mijn God, laat U niet wachten. 


2e Lezing: 1 Korintiërs 6, 13c-15a.17-20

13 Het voedsel voor de buik en de buik voor het voedsel! Goed, en God zal aan allebei een eind maken. Maar het lichaam is er niet voor de ontucht, maar voor de Heer, en de Heer voor het lichaam.  

14 God heeft niet alleen de Heer opgewekt uit de dood, Hij zal ook ons doen opstaan door zijn kracht.  

15 Gij weet toch dat uw lichamen ledematen zijn van Christus? Zou ik dan wat aan Christus toebehoort wegnemen en aan een deerne geven? Dat nooit!

 

17 Maar wie zich met de Heer verenigt, is met Hem één geest.  

18 Onthoudt u van hoererij. Elke andere zonde die een mens bedrijft, gaat buiten het lichaam om, maar de ontuchtige zondigt tegen zijn eigen lichaam. 

19 Gij weet het, uw lichaam is een tempel van de heilige Geest, die in u woont, die gij van God hebt ontvangen. Gij zijt niet van uzelf.  

20 Gij zijt gekocht en de prijs is betaald. Eert dan God met uw lichaam. 


Evangelie: Johannes 1, 35-42

ROEPING VAN DE EERSTE LEERLINGEN
35 De volgende dag stond Johannes daar weer, nu met twee van zijn leerlingen.  

36 Hij richtte het oog op Jezus die voorbijging en sprak: “Zie, het Lam Gods.”  

37 De twee leerlingen hoorden hem dat zeggen en gingen Jezus achterna.  

38 Jezus keerde zich om en toen Hij zag dat zij Hem volgden, vroeg Hij hun: “Wat verlangt gij?” Ze zeiden tot Hem: “Rabbi” – vertaald betekent dit: Meester – “waar verblijft ge?”  

39 Hij zei hun: “Gaat mee om het te zien”. Daarop gingen zij mee en zagen waar Hij zich ophield. Die dag bleven zij bij Hem. Het was ongeveer het tiende uur.  

40 Andreas, de broer van Simon Petrus, was een van die twee die het gezegde van Johannes hadden gehoord en Jezus achterna waren gegaan.  

41 De eerste die hij ontmoette was zijn broer Simon tot wie hij zei: “Wij hebben de Messias:” – vertaald betekent dat: de Gezalfde – “gevonden,”  

42 en hij bracht hem bij Jezus. Jezus zag hem aan en zeide: “Gij zijt Simon, de zoon van Johannes; gij zult Kefas – dat betekent: Rots – genoemd worden.”