B 2324-0206 Lezingen 2 juni 2024 (Sacramentsdag)

Bijbelkennis

1e lezing: Exodus, 24, 3-8

3 Mozes kwam terug en stelde het volk in kennis van alle woorden en bepalingen van Jahwe. Eenstemmig betuigde het volk: `Alle woorden die Jahwe tot ons gesproken heeft zullen wij onderhouden.’  

4 Daarop stelde Mozes alle woorden van Jahwe op schrift. De volgende morgen bouwde hij aan de voet van de berg een altaar en stelde twaalf wijstenen op, naar de twaalf stammen van Israël.  

5 Toen gaf hij jonge Israëlieten de opdracht, stieren op te dragen als brand- en slachtoffers voor Jahwe.  

6 Mozes nam de helft van het bloed en deed dat in schalen, terwijl hij de andere helft uitgoot over het altaar.

7 Toen nam hij het verbondsboek en las dit voor aan het volk. En zij verzekerden: `Alles wat Jahwe zegt zullen wij doen en ter harte nemen.’  

8 Vervolgens nam Mozes het bloed, sprenkelde dat over het volk en sprak: `Dit is het bloed van het verbond dat Jahwe, op grond van al deze woorden, met u sluit.’ 


Psalm: 116

1 Hem, de Heer, heb ik lief: Hij hoorde mijn roep om erbarmen;  

2 zijn oor heeft Hij tot mij geneigd in de ure dat ik Hem riep.  

3 Toen koorden des doods mij omsnoerden, naar mij grepen angsten voor de afgrond, beklemming mij aangreep en pijn,  

4 toen riep ik de naam van de Heer aan: ‘laat mij, Heer, toch het leven behouden!’  

5 Genadig de Heer en rechtvaardig; onze God, Hij is vol ontferming:  

6 de Heer hoedt wie argeloos zijn, bracht mij, de verslagene, redding.  

7 Keer dan weder, mijn ziel, tot uw rust, want de Heer heeft het voor u voltrokken:  

8 Gij verloste mijn leven uit de dood, hebt de tranen gewist van mijn ogen, nam de aanstoot weg voor mijn voet.  

9 Thans wandel ik vrij voor Gods aanschijn in het land waar de levenden zijn.  

10 Ik geloofde; ook toen ik sprak: ‘al te diep word ik nedergebogen’,  

11 toen ik heb gezegd in mijn nood: ‘heel het mensengeslacht is bedrieglijk’.  

12Kan ik ooit vergelden de Heer alwat Hij voor mij heeft volvoerd?  

13 De beker des heils wil ik heffen, aanroepen de naam van de Heer,  

14de Heer mijn geloften inlossen ten overstaan van heel zijn volk.  

15 De Heer ziet het niet als gering, het sterven van zijn getrouwen.  

16 O, Heer, uw knecht mag ik zijn, uw knecht ben ik, zoon van uw dienstmaagd: want Gij hebt mijn boeien ontsloten.  

17 Mijn dankoffer wil ik U brengen, aanroepen de naam van de Heer,  

18 inlossen de Heer mijn geloften ten overstaan van heel zijn volk:  

19 in zijn voorhoven, in het huis van Jahwe: waar uw hart is, Jeruzalem. Godlof! 


2e Lezing: Hebreeën 9, 11-15

11 Maar nu is Christus gekomen, de hogepriester van het waarachtige heil. De tent van zijn priesterschap is groter en volmaakter dan de vorige; ze is niet gemaakt door mensenhand, dat wil zeggen, ze behoort niet tot onze geschapen wereld.  

12 Het bloed van zijn offer is zijn eigen bloed, niet dat van bokken en kalveren. Zo is Hij het heiligdom binnengegaan, eens voor altijd, en Hij heeft een eeuwige verlossing verworven.  

13 Want als het bloed van bokken en stieren en de gesprenkelde as van een vaars de verontreinigden kan heiligen zodat zij wettelijk rein worden,  

14 hoeveel groter is de kracht van Christus’ bloed! Door de eeuwige Geest heeft Hij zichzelf aan God geofferd als een smetteloos offer, dat onze ziel zuivert van dode werken om de levende God te eren.  

15 En daarom is Hij middelaar van een nieuw verbond: er heeft een sterven plaatsgehad dat bevrijding brengt van de zonden die onder het eerste verbond zijn bedreven; nu kunnen zij die door God geroepen zijn het eeuwig erfdeel ontvangen dat hun is toegezegd. 


Evangelie: Marcus 14, 12-16 en 22-26

PAASMAAL

12 Op de eerste dag van het ongedesemde brood, de dag waarop men het paaslam slacht, zeiden zijn leerlingen tot Hem: “Waar wilt Gij dat wij voorbereidselen gaan treffen, zodat Gij het paasmaal kunt houden?”  

13 Hij zond daarop twee van zijn leerlingen uit met de opdracht: “Gaat naar de stad en daar zult ge een man tegenkomen die een kruik water draagt; volg hem  

14 en zegt aan de eigenaar van het huis waar hij binnengaat: De Meester laat vragen: Waar is de zaal voor Mij, waar Ik met mijn leerlingen het paasmaal kan houden?  

15 Hij zal u dan een grote bovenzaal laten zien, met rustbedden en van al het nodige voorzien: maakt daar alles voor ons klaar.”  

16 De leerlingen vertrokken, gingen de stad binnen, vonden alles zoals Hij het hun gezegd had en maakten het paasmaal gereed.

en

INSTELLING EUCHARISTIE

22 Onder de maaltijd nam Jezus brood, sprak de zegen uit, brak het en gaf het hun met de woorden: “Neemt, dit is mijn Lichaam.” 

23 Daarna nam Hij de beker en na het spreken van het dankgebed reikte Hij hun die toe en zij dronken allen daaruit.  

24 En Hij sprak tot hen: “Dit is mijn Bloed van het Verbond, dat vergoten wordt voor velen.  

25 Voorwaar, Ik zeg u: Ik zal niet meer drinken van wat de wijnstok voortbrengt tot op de dag waarop Ik het, nieuw, zal drinken in het Koninkrijk van God.”  

26 Nadat zij de lofzang gezongen hadden, gingen zij naar de Olijfberg.