1e Lezing: 3, 9-15 en 20
9 Maar Jahwe God riep de mens en vroeg hem: ‘Waar zijt gij?’
10 Hij antwoordde: `Ik hoorde uw donder in de tuin, en toen werd ik bang, omdat ik naakt ben; daarom heb ik mij verborgen.’
11 Maar Hij zei: `Wie heeft u verteld dat gij naakt zijt? Hebt ge soms gegeten van de boom die ik u verboden heb?’
12 De mens antwoordde: `De vrouw die Gij mij als gezellin gegeven hebt, zij heeft mij van die boom gegeven, en toen heb ik gegeten.’
13 Daarop vroeg Jahwe God aan de vrouw: `Hoe hebt gij dat kunnen doen?’ De vrouw zei: `De slang heeft mij verleid, en toen heb ik gegeten.’
14 Jahwe God zei toen tot de slang: `Omdat ge dit gedaan hebt, zijt gij vervloekt, onder alle tamme dieren en onder alle wilde beesten! Op uw buik zult ge kruipen en stof zult ge vreten, alle dagen van uw leven!
15 Vijandschap sticht ik tussen u en de vrouw, tussen uw kroost en het hare. Het zal uw kop bedreigen, en gij zijn hiel!’
en
20 De mens noemde zijn vrouw Eva, want zij is de moeder geworden van alle levenden.
Psalm: 87
1 Van de Korachieten. Een psalm. Een lied.
2 Door Hem op heilige bergen gegrondvest: Jahwe koos zich de poorten van Sion boven alle woningen Jakobs.
3 Majesteitelijk draagt gij uw naam: de stad Gods.
4 Ik tel Rachab en Babel als bij mij behorend, en zie: Filistea en Tyrus, ook Nubie: ‘een die daar is geboren’.
5 Van Sion zal het heten: ‘ieder is daar geboren’. De Allerhoogste – Hij schiep haar bestand.
6 Jahwe tekent het aan bij de naamlijst der volken: ‘een die daar is geboren’.
7 En zij zingen, dansend hun reidans: ‘Al mijn bronnen ontspringen in u!’
2e Lezing: geen
Evangelie: Johannus 19, 25-34
24 Terwijl de soldaten hiermee bezig waren,
25 stonden bij Jezus’ kruis zijn moeder, de zuster van zijn moeder, Maria de vrouw van Klopas, en Maria Magdalena.
26 Toen Jezus zijn moeder zag en naast haar de leerling die Hij liefhad, zei Hij tot zijn moeder: “Vrouw, zie daar uw zoon.”
27 Vervolgens zei Hij tot de leerling: “Zie daar uw moeder.” En van dat ogenblik af nam de leerling haar bij zich in huis.
28 Hierna, wetend dat nu alles was volbracht, zei Jezus, opdat de Schrift vervuld zou worden: “Ik heb dorst.”
29 Er stond daar een kruik vol zure wijn. Ze doopten er een spons in, staken die op een hysopstengel en brachten die aan zijn mond.
30 Toen Jezus van de zure wijn genomen had, zei Hij: “Het is volbracht.” Daarop boog Hij het hoofd en gaf de geest.
31 Aangezien het voorbereidingsdag was en de Joden niet wilden dat de lichamen op sabbat aan het kruis bleven – het was bovendien een grote sabbat – vroegen zij aan Pilatus verlof de benen van de gekruisigden te breken en hen weg te nemen.
32 Daarom kwamen de soldaten en sloegen zowel bij de ene als bij de andere die met Hem was gekruisigd, de benen stuk.
33 Toen zij echter bij Jezus kwamen en zagen dat Hij reeds dood was, sloegen zij Hem de benen niet stuk,
34 maar een van de soldaten doorstak zijn zijde met een lans; terstond kwam er bloed en water uit.