1e Lezing Jona 3, 1-5.10
1 Nu werd het woord van Jahwe voor de tweede maal tot Jona gericht:
2 ‘Sta op, ga naar Nineve, de grote stad Nineve, en zeg haar aan wat Ik u te zeggen heb gegeven.’
3 En Jona stond op en ging naar Nineve, zoals Jahwe bevolen had. Nineve was een geweldig grote stad; drie dagen had men nodig om er doorheen te trekken.
4 Jona begon de stad in te gaan, een dagreis ver. Toen riep hij: ‘Veertig dagen nog, en Nineve wordt met de grond gelijk gemaakt!’
5 Maar de Ninevieten zochten hun steun bij God; zij riepen een vasten uit en allen, van groot tot klein, trokken zij boetekleren aan.
Psalm: 25
GEBED
1 Van David. Tot U, Heer, stijgt mijn verlangen.
2 Op U, mijn God, is mijn vertrouwen: laat mij dan niet worden beschaamd, laat mijn vijanden niet triomferen;
3 wie op U hoopt wordt nooit beschaamd: beschaamd wordt wie achteloos ontrouw is.
4 Leer mij, Heer, te onderscheiden uw wegen, de paden te zien die Gij wijst;
5 onderricht mij, leid mij in uw waarheid, Gij zijt de God van mijn behoud u verbeid ik – elke dag weder.
6 Bewaar, Heer, uw erbarmen, uw goedheid: in de eeuwigheid zijn zij gegrond;
7 wees hetgeen ik misdeed in mijn jeugd, wees mijn dwalingen niet steeds indachtig, doch zie in uw ontferming mij aan.
8 De Heer is mild en waarachtig: Hij toch wijst wie dwalen de weg,
9 leidt ootmoedigen daar waar zijn recht heerst, leert zijn weg aan wie nederig zijn.
10 Immer blijken de paden des Heren genade en waarheid, als wij zijn verbond en zijn uitspraken trouw zijn.
11 Heer wil mij – getrouw aan uw naam – mijn vergrijp, hoe groot ook, vergeven.
12 Geen mens met ontzag voor de Heer, of die leidt hem wanneer hij zijn weg kiest;
13 en zelf vindt hij de plek van zijn voorspoed, het land dat zijn nazaten beerven.
14 Het stil gesprek met de Heer is weggelegd voor wie Hem vrezen: zo wijdt Hij hen in zijn verbond in.
15 Immer is mijn oog op de Heer, Hij bevrijdt mijn voeten uit de valstrik.
16 Zie om naar mij, heb ontferming, want eenzaam ben ik en gekweld.
17 Mijn hart is beklemd – schep mij ruimte, een uitweg uit wat mij pijnigt;
18 aanzie mijn gekweldheid, mijn nood, neem het van mij af – al mijn zonden.
19 Zie hoe talrijk mijn vijanden zijn, met hoe harde haat zij mij haten;
20 behoed mijn leven, bewaar mij, maak dat ik niet word beschaamd: bij u mag ik toch beschermd zijn.
21 Laat eenvoud mij geleiden, oprechtheid: ik blijf U verbeiden, vol hoop.
22 O God, maak Israël vrij van wat het rondom insluit!
2e Lezing: 1 Korintiërs 7, 29-31
29 Maar in handen van de zonen van Manasse waren Bet-san met onderhorigheden, Taanak met onderhorigheden, Megiddo met onderhorigheden en Dor met onderhorigheden. Hier woonden zonen van Jozef, de zoon van Israël.
30 De zonen van Aser waren Jimna, Jiswa, Jiswi en Beria; Serach was hun zuster.
31 De zonen van Beria waren Cheber en Malkiël; deze was de vader van Birzait.
Evangelie: Marcus 1, 14-20
EERSTE PREDIKING IN GALILEA
14 Nadat Johannes was gevangengenomen, ging Jezus naar Galilea en verkondigde er Gods Blijde Boodschap.
15 Hij zei: ‘De tijd is vervuld en het Rijk Gods is nabij; bekeert u en gelooft in de Blijde Boodschap.’
ROEPING VAN DE EERSTE LEERLINGEN
16 Toen Hij eens langs het meer van Galilea liep, zag Hij Simon en de broer van Simon, Andreas, terwijl zij bezig waren het net uit te werpen in het meer; zij waren namelijk vissers.
17 Jezus sprak tot hen: ‘Komt, volgt Mij, Ik zal maken dat gij vissers van mensen wordt.’
18 Terstond lieten zij hun netten in de steek en volgden Hem.
19 Iets verder gaande zag Hij Jacobus, de zoon van Zebedeüs en diens broer Johannes; ook zij waren in de boot bezig met hun netten klaar te maken.
20 Onmiddellijk riep Hij hen. Zij lieten hun vader Zebedeüs met de dagloners in de boot achter en volgden Hem.