B 2324-0707 Lezingen 7 juli 2024 (14e zondag door het jaar)

Bijbelkennis

1e Lezing: Ezechiël 2, 2-5

2 Zodra Hij tot mij gesproken had, kwam er een geest over mij, die mij recht overeind deed staan, en weer hoorde ik Hem spreken.  

3 Hij zei tot mij: ‘Mensenkind, Ik zend u tot de Israëlieten, dat volk van rebellen dat zich tegen Mij verzet heeft; zij en hun vaderen hebben tegen Mij gezondigd tot op de dag van vandaag.  

4 De zonen hebben een harde blik en een hart van steen; Ik zend u tot hen met de boodschap: Zo spreekt Jahwe de Heer!  

5 En of ze luisteren of niet, want het is een weerspannig volk: ze zullen erkennen dat er onder hen een profeet geweest is.


Psalm: 123

1 Een bedevaartslied. Tot U sla mijn ogen ik op, Gij die woont in de hemel.  

2 Zie, gelijk de ogen der knechten zijn gericht op de hand van hun meester, gelijk de ogen der dienstmaagd zijn gericht op de hand der gebiedster, zo zijn onze ogen op de Heer onze God, totdat Hij zich onzer ontfermt.  

3 Ontferm U, Heer, ontferm U onzer: want wel kregen wij aan verachting meer dan ons deel.  

4 Onze ziel kreeg meer dan haar deel van de spot van wie zeker zich wanen, de verachting van wie zo hoog tronen. 


2e Lezing: 2 Korintiërs 12, 7-10

7 Ook is er – want anders zouden de buitengewone openbaringen mij verwaand kunnen maken – ook is er een doren in mijn vlees gestoken, als een bode van de satan die mij moet afranselen.  

8 Tot driemaal toe heb ik de Heer aangeroepen, dat hij van mij zou weggaan.  

9 Maar Hij antwoordde mij: “Je hebt genoeg aan mijn genade. Kracht wordt juist in zwakheid volkomen.” Dus zal ik het liefst van alles roemen op mijn zwakheden. Dan zal de kracht van Christus in mij wonen.  

10 Daarom lijd ik om Christus’ wil gaarne zwakheid, smaad, nood, vervolging en benauwdheid. Want als ik zwak ben, dan ben ik sterk. 


Evangelie: Marcus 6, 1-6

HET ONGELOVIGE NAZARET

1 Hij ging vandaar weg om zich naar zijn vaderstad te begeven en zijn leerlingen gingen met Hem mee.  

2 Toen het sabbat was, begon Hij te onderrichten in de synagoge. De talrijke toehoorders vroegen verbaasd: “Waar heeft Hij dat vandaan? En wat is dat voor een wijsheid die Hem geschonken is? En wat zijn dat voor wonderen, die zijn handen verrichten?  

3 Is dat niet de timmerman, de zoon van Maria en de broeder van Jakobus en Jozef en Judas en Simon? En wonen zijn zusters niet hier bij ons?” En zij namen aanstoot aan Hem.  

4 Maar Jezus sprak tot hen: “Een profeet wordt overal geëerd behalve in zijn eigen stad, bij zijn verwanten en in zijn eigen kring.”  

5 Hij kon daar geen enkel wonder doen, behalve dat Hij een klein aantal zieken genas die Hij de handen oplegde.  

6 Hij stond verwonderd over hun ongeloof. Jezus ging rond door de dorpen in de omtrek, waar Hij onderricht gaf.