1e Lezing: Genesis 3, 8-15
8 Toen zij, bij het opkomen van de middagwind, de donder van Jahwe God in de tuin hoorden klinken, verborgen de mens en zijn vrouw zich voor Jahwe God tussen de bomen van de tuin.
9 Maar Jahwe God riep de mens en vroeg hem: ‘Waar zijt gij?’
10 Hij antwoordde: `Ik hoorde uw donder in de tuin, en toen werd ik bang, omdat ik naakt ben; daarom heb ik mij verborgen.’
11 Maar Hij zei: `Wie heeft u verteld dat gij naakt zijt? Hebt ge soms gegeten van de boom die ik u verboden heb?’
12 De mens antwoordde: `De vrouw die Gij mij als gezellin gegeven hebt, zij heeft mij van die boom gegeven, en toen heb ik gegeten.’
13 Daarop vroeg Jahwe God aan de vrouw: `Hoe hebt gij dat kunnen doen?’ De vrouw zei: `De slang heeft mij verleid, en toen heb ik gegeten.’
14 Jahwe God zei toen tot de slang: `Omdat ge dit gedaan hebt, zijt gij vervloekt, onder alle tamme dieren en onder alle wilde beesten! Op uw buik zult ge kruipen en stof zult ge vreten, alle dagen van uw leven!
15 Vijandschap sticht ik tussen u en de vrouw, tussen uw kroost en het hare. Het zal uw kop bedreigen, en gij zijn hiel!’
Psalm: 130
2e Lezing: 2 Korintiërs 4, 13-5,1
Evangelie: Marcus 3, 20-25